Bezwaar bodemsanering In de Roes

28 januari 2004

Bezwaar bodemsanering In de Roes

Door tegenstrijdigheid in de onderzoeken van TNO en Grontmij is het besluit van GS voorbarig

Gedeputeerde Staten van Limburg
afdeling AJZ / cluster rechtsbescherming
Postbus 5700
6202 MA Maastricht

Roermond : 26 januari 2004
Betreft : Besluit ‘In de Roes’
Bijlagen : –
Nummer : 04.09/SA

Geacht college,

Wij hebben uw besluit van 16 december 2003 m.b.t. het saneringsplan voor het voormalige grindgat In de Roes gelezen. Ook het rapport en de adviezen van TNO hebben wij bestudeerd. Wij waarderen het dat u TNO heeft gevraagd haar mening te geven over het saneringsonderzoek en –plan, maar constateren dat de bevindingen van TNO lijnrecht in tegenspraak zijn met de conclusies van Grontmij op de volgende punten:

1) Volgens Grontmij is infiltrerend regenwater de drijvende kracht achter verspreiding van verontreinigingen uit de aanvulling. TNO beweert dat de fluctuerende grondwaterstanden de belangrijkste invloed hebben.

2) Daarom concludeert TNO dat het aanbrengen van een bovenafdichting weinig effect heeft, terwijl Grontmij zegt dat door het aanbrengen van een bovenafdichting circa 90% van de verontreinigende voeding naar het watervoerend pakket kan worden voorkomen, omdat de drijvende kracht achter de verspreiding wordt gereduceerd (blz. 31 van het saneringsonderzoek).

3) Onduidelijk is of met de hoogwatergolf waarover TNO spreekt hetzelfde wordt bedoeld als de overstromingskans van gemiddeld 1 keer per 50 jaar waarover Grontmij spreekt.

Daarnaast wordt in het saneringsonderzoek van Grontmij geconcludeerd dat er verschillende mogelijke verklaringen zijn voor het feit dat volgens berekeningen meer verontreiniging naar het grondwater zouden moeten optreden, dan daadwerkelijk gemeten worden. Eén van de verklaringen die hiervoor gegeven wordt, is dat de verontreinigingen de rand van het stort nog niet bereikt hebben en deze wellicht pas over 50 jaar bereiken (blz. 23 van het saneringsonderzoek).

Als blijkt dat de bewering van Grontmij, dat door middel van een bovenafdichting 90% minder verspreiding naar het grondwater optreedt juist is, dan zou de verspreiding van de mogelijke verontreiniging in de kern van de stortplaats hiermee voorkomen kunnen worden.

Wij concluderen dat er een wezenlijk verschil van inzicht bestaat ten aanzien van de oorzaak van verspreiding vanuit het stort en dus ook over de effectiviteit van het aanbrengen van een bovenafdichting. Welk adviesbureau het bij het rechte eind heeft en waarom is onduidelijk. Zo lang deze duidelijkheid er niet is, achten wij het besluit voorbarig.

We kunnen instemmen met de aanbeveling van TNO om kort na een hoogwaterpiek de concentraties vlak buiten de stort te meten. Dit is nodig om meer inzicht te krijgen in de effecten van een hoogwatergolf op de verspreiding van verontreinigingen uit de stortplaats. Dit advies van TNO is niet verwerkt in het besluit en ook niet in het saneringsplan. Wij vinden dat dit advies in het besluit dient te worden opgenomen.

TNO adviseert verder een studie uit te voeren naar natuurlijke afbraak zowel in als buiten de aanvulling. In uw besluit staat dat de in het saneringsplan genoemde studie naar NA-processen in de aanvulling geïntegreerd wordt in het monitoringsplan. Over een studie naar NA-processen buiten de aanvulling wordt niet gesproken, terwijl TNO dit wel adviseert. Ook dit moet in het besluit worden opgenomen.

In uw besluit is opgenomen dat na afronding van de sanering een evaluatierapport moet worden opgesteld, aan de hand waarvan kan worden getoetst of de sanering overeenkomstig het plan is uitgevoerd. Niet duidelijk is op welk moment in de toekomst de sanering is afgerond. Immers de voorgenomen langdurige monitoring maakt ook deel uit van de sanering (zie saneringsplan). Voor alle helderheid: het evaluatierapport moet niet alleen getoetst worden aan het plan, maar ook aan het besluit, dat immers nadere bepalingen bevat.

TNO geeft in haar rapport aan dat een aantal conclusies uit de Grontmij-rapporten op dit moment niet kunnen worden onderschreven. Hiervoor is extra onderzoek nodig. Ook geeft TNO aan dat indien de uitbreiding van het monitoringsmeetnet aangeeft dat buiten de aanvulling een omvangrijke verontreiniging aanwezig is, een andere saneringsvariant moet worden overwogen.

Concluderend: vanwege de geconstateerde onduidelijkheden en nog ontbrekende gegevens achten wij het genomen besluit voorbarig.

Met vriendelijke groet,

Stichting Milieufederatie Limburg,

ir. H.K. Vijverberg – directeur

Tags: