Fijn stofbeleid in Maastricht op de politieke agenda
2 februari 2004
Fijn stofbeleid in Maastricht op de politieke agenda
Milieufederatie niet eens met woningbouw langs drukke verkeerswegen
Het college van B&W van de Gemeente Maastricht
Afd. Stadsontwikkeling en Grondzaken
De heer Simons
Hoofd afdeling Milieu & Stad
Postbus 1992
6201 BZ Maastricht
Roermond : 2 februari 2004
Betreft : uw kenmerk 2004 00711
Behandeld door : mw. drs. S. Akkermans
Nummer/ Kenmerk : 04.17 / KP / 331.0
Geacht College,
Namens de Milieufederatie Limburg ga ik graag in op uw verzoek voor een inhoudelijk commentaar op uw concept-interimbeleidsplan fijn stof.
1. Wij waarderen het ten zeerste dat het gemeentebestuur van Maastricht de kwestie op de politieke agenda heeft geplaatst. Het fijn stofprobleem verkeert nog slechts in de beginfase van erkenning als serieus gezondheids- en milieuprobleem, maar kan niet worden genegeerd. Wat duidelijk uit verschillende onderzoeken naar voren komt is dat fijn stof in de buitenlucht altijd schadelijk is voor de gezondheid, ongeacht de concentratie.
2. De normen in het Besluit Luchtkwaliteit, afgeleid van de Europese normering zijn niet gebaseerd op willekeur maar op zorgvuldige overwegingen van volksgezondheid. Ofschoon dit geen afweging inhoudt tegenover andere belangen is het te gemakkelijk om automatisch versoepeling te eisen, nu blijkt dat toepassing van de norm leidt tot problemen van uitvoerbaarheid op andere beleidsterreinen.
Het stellen van strakke normen heeft ook voordelen: het dwingt tot het serieus zoeken naar oplossingen; toegeven leidt tot luiheid en het stilzwijgend laten doorsudderen van het probleem.
Overigens wijzen wij op het feit, dat ook de invoering van andere Europese normeringen (Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn, Kaderrichtlijn Water) telkens mocht rekenen op een uiterst kritische ontvangst en verwijten van onhaalbaarheid. Niettemin wordt ermee gewerkt.
3. In welke richting oplossingen moeten worden gezocht is een zaak van politieke discussie op nationaal niveau, provinciaal en gemeentelijk niveau. Daarbij moeten overwegingen van volksgezondheid het uitgangspunt vormen. Te denken is zowel aan maatregelen die als symptoombeschrijving zijn te karakteriseren herprioritering van bouwplannen, bouwtechnische maatregelen), als aan bronmaatregelen.
Voor de langere termijn en waar mogelijk ook op korte termijn moet worden gewerkt aan bronmaatregelen: het terugdringen van de emissie van fijn stof door industrie en (weg)verkeer, scheepvaart en houtkachels, die samen verantwoordelijk zijn voor circa 85% van de uitstoot in Nederland.
Alleen een strategie van ‘ Europees, Nationaal, provinciaal en gemeentelijk – moeten maatregelen worden getroffen om de fijn stofconcentraties daadwerkelijk te kunnen verminderen. Daarbij moeten we niet vergeten dat Nederland ook exporteur is van fijn stof. Door de zuid-westelijke windrichting en grote verspreidingsafstand van fijn stof heeft met name ons buurland Duitsland te maken met de gevolgen van onze emissies.
4. Locale overheden zijn de feitelijke probleemhouders. In stedelijke gebieden zijn de concentraties fijn stof het hoogst en wonen de meeste mensen. Lokaal moet prioriteit worden gegeven aan de aanpak van locale bronnen die aanwijsbaar bijdragen aan lokaal verhoogde concentraties van luchtverontreinigende stoffen, waaronder fijn stof. Het gaat daarbij om verkeer (eigen wagenpark gemeente, gemeentelijk vervoersbedrijf), grote industriële bronnen (vergunningen) en houtkachels (voorlichting).
Verder verwachten wij loyale en voortvarende uitvoering van de nationale maatregelen door locale en provinciale overheden, bijvoorbeeld bij vergunningverlening in de industrie en bij het verkeersbeleid. Wij zien overigens geen aanleiding daar bij Maastricht aan te twijfelen. Achteraf roept wel het verkeersbeleid vragen op. Wij signaleren dat het faciliteren van de parkeervraag in het stadscentrum in het verleden vanuit oogpunt van gezondheid zeer ongelukkig is geweest. Een model zoals in Hasselt (opvangen van de parkeerbehoefte aan de rand van de stad, met busvervoer naar het centrum) heeft voor de luchtkwaliteit in de stad onmiskenbare voordelen.
5. Uw keuze voor de toepassing van CRT-filters op de stadsbussen onderschrijven wij. De termijn waarbinnen alle bussen moeten zijn voorzien van deze filters (voor 2008) lijkt echter aan de erg ruime kant, gelet op de ernst van de problematiek. Onduidelijk is of de Stadsbus daadwerkelijk zwavelarme brandstof zal gaan gebruiken. Een combinatie van beide kan leiden tot een reductie van de schadelijke deeltjes met 95%. Daarnaast vinden wij dat voor het gehele gemeentelijke wagenpark (vuilniswagens, bedrijfsauto's etc.) gezocht moet worden naar maatregelen om de uitstoot te verminderen. Onderzocht zou moeten worden wat de mogelijkheden zijn van alternatieve (schone) brandstoffen, zoals bijvoorbeeld waterstof en koolzaadolie.
Verder bepleiten wij uw actieve inzet voor toepassing van alternatieve brandstoffen en emissiebeperkende maatregelen bij de komende concessieverlening voor het openbaar vervoer in de rest van Limburg. Het is immers geen exclusief Maastrichts probleem.
Daarnaast vragen wij uw aandacht voor de distributie van goederen over de stad. Uitstoot van roetdeeltjes door vrachtwagenmotoren kan niet alleen worden tegengegaan met roetfilters (moeilijk realiseerbaar bij het particulier vervoer) maar ook door een ander systeem van stedelijke distributie. Dit zou kunnen bestaan uit de realisatie van een stedelijk distributiecentrum aan de rand van de stad, waar met vrachtwagens aangevoerde goederen worden overgeladen in elektrisch aangedreven transportmiddelen, die vervolgens in de stad de distributie verzorgen. Indien zo’n systeem beschikbaar is, kan de stad, c.q. het stadscentrum, voor vrachtverkeer met dieselmotoren worden afgesloten.
6. Het spreekt voor zich dat eveneens prioriteit moet worden gegeven aan onderzoek naar de effecten van fijn stof op de volksgezondheid en de effectiviteit van maatregelen. Daartoe behoren vragen naar de grootte van de deeltjes, de samenstelling en de schadelijke componenten die zich eraan hechten en de effecten op de mens. Zolang niet aangetoond is dat de huidige normen uit oogpunt van volksgezondheid onnodig streng zijn, zouden zij o.i. niet mogen worden versoepeld (toepassing van het voorzorgprincipe).
7. Wij onderschrijven voorlopig uw interimbeleid, met één belangrijke uitzondering:
uw onderscheid tussen gevoelige (wonen) en extra-gevoelige functies (lagere scholen, kinderopvang, sanatoria, ziekenhuizen, bejaardentehuizen, openlucht
sportaccommodaties) lijkt ons niet logisch op basis van uw eigen criteria (een dagelijks verblijf van 12 uur of langer, de aanwezigheid van gevoelige groepen, het verrichten van fysieke inspanningen). De functie ‘wonen’ voldoet aan twee van de drie criteria (verblijfsduur en gevoelige groepen).
Omdat uit onderzoeksgegevens, ook elders in den lande, voldoende duidelijk is dat wonen langs drukke wegen niet gezond is (mede door andere schadelijke emissies), stellen wij voor dat bouwprojecten langs de hoofdwegenstructuur een lagere prioriteit krijgen dan plannen op plaatsen waarvan te verwachten is dat de luchtkwaliteit beter is, nu of binnen afzienbare termijn.
Met vriendelijke groet,
Stichting Milieufederatie Limburg,
ir. H.K. Vijverberg – directeur