Reconstructie Noord- en Midden-Limburg
3 november 2003
Reconstructie Noord- en Midden-Limburg
Milieufederatie en natuurterreinbeheerders houden bedenkingen maar gaan op hoofdlijnen accoord
Gedeputeerde Staten van Limburg
Postbus 5700
6202 MA Maastricht
Roermond : 3 november 2003
Betreft : Zienswijze ontwerp Reconstructieplan Noord- en Midden- Limburg
Behandeld door : ir. H. Heijnen
Nummer/ Kenmerk : 03.00181 / KP / 255.22
Geacht College,
In de vergadering van de Reconstructiecommissie d.d. 22 september j.l. hebben de Milieufederatie Limburg en Staatsbosbeheer als leden van deze Commissie aangegeven dat het voorliggende ontwerpplan aanmerkelijk evenwichtiger is dan het eerdere concept – versie d.d. 9 juli 2003. In onze optiek zijn belangrijke verbeterslagen aangebracht, vooral op het gebied van natuur, landschap en water.
Zo is de aankoop van de Ecologische Hoofdstructuur (zowel nieuwe gebieden als afrondingsaankopen) veiliggesteld. Daarnaast is voorzien in een snelle ontwikkeling van een samenhangend landschapskader en -zij het nog enigszins mager -opgenomen dat bij het herstel van de watersystemen nadrukkelijk zal worden gekeken naar de mogelijkheden om het haarvatenstelsel te benutten.
Bovenstaande tegemoetkomingen zijn voor ons de reden geweest op hoofdlijnen in te stemmen met het voorliggende Reconstructieplan.
Wij blijven echter van mening dat vooral op milieugebied – in samenhang met de thans voorgestelde landelijke beleidswijzigingen inzake ammoniak – nog verbeteringen moeten worden aangebracht om de gewenste milieudoelen te kunnen realiseren.
De belangrijkste zorgpunten voor de groene organisaties stellen wij in deze zienswijze aan de orde. Het gaat hierbij om de uitbreidingsmogelijkheden van intensieve veehouderijbedrijven, het te weinig terugdringen van de ammoniakuitstoot, de magere aanpak van fosfaatverzadigde gronden ,de onduidelijkheid van de werking van het nog te ontwikkelen landschapskader en de voortgang van het proces.
Overigens zullen wij voor wat betreft detailkwesties hierop terugkomen in het verdere uitvoeringstraject.
1. Intensieve veehouderij
1.1 Herbegrenzing van de EHS
De voorgestelde herbegrenzing van de EHS heeft grote voordelen voor de intensieve veehouderij. Door deze wijziging krijgen 80 bedrijven meer ontwikkelingsruimte. Dit betekent een verslechtering van de abiotiek (door toename van de ammoniakuitstoot) van de aangrenzende natuurgebieden.
Wij zijn het (nog) steeds niet eens met de aangewezen gebieden. Ca. 30 % van de herbegrenzing is ons inziens niet verantwoord en zou daarom aangepast dienen te worden. Dit vooral ook omdat door het vervallen van de EHS – status de aankooptitel verdwijnt en de financieringsgrondslag voor inrichting en het beheer via Programma Beheer komt te vervallen. Verder zijn wij van mening dat hiervan een ongepaste precedent werking zal uitgaan.
V o o r s t e l
Het moge duidelijk zijn dat de voorgestelde landelijke beleidswijzigingen, zoals aangekondigd in de eerder geciteerde brief van VROM, grote consequenties zullen hebben voor de herbegrenzing van de EHS en deze zelfs wellicht geheel overbodig maken. Wij stellen daarom voor om de herbegrenzing van de EHS thans niet vast te stellen. Een eventuele herbegrenzing – overigens in nauw overleg met natuurterreinbeheerders en landbouw overeen te komen – dient pas aan de orde te zijn als de landelijke wetgeving in zake de zonering voor de beoordeling van ammoniakemissies van veehouderijbedrijven definitief is geregeld.
1.2 Landbouwontwikkelingsgebieden (LOG’s)
Wij zijn van mening dat er met betrekking tot de ligging van de LOG’s juist in de Waardevolle Regionale Landschappen (WCL en Maasduinen) het criterium van 2000 meter ten opzichte van Vogel- en Habitatrichtlijngebieden gehanteerd dient te worden. Dit in verband met de kwetsbaarheid van deze gebieden.
V o o r s t e l
Door het criterium consequent toe te passen komen er geen LOG’s in de
Waardevolle Regionale Landschappen en wordt recht gedaan aan de hoofdzoneringsgedachte.
1.3 Verwevingsgebieden
Wij zijn blij dat aangesloten is bij de aanbevelingen van het MER, om bij uitbreiding van bestaande IV- Bedrijven in verwevingsgebieden in principe een bovengrens van 1,5 ha voor een bouwkavel te hanteren. Boven deze grens dient de ondernemer een tegenprestatie te leveren. Een en ander zal via het BOM+-instrument worden geregeld. Wij zijn van mening dat BOM+ een goed instrument kan zijn maar dat het feitelijke resultaat sterk zal afhangen van de wijze waarop het instrument zal worden toegepast.
V o o r s t e l
Indien mocht blijken dat toch ongewenste ontwikkelingen (bedrijven groter dan 1,5 ha op verkeerde locaties) plaats vinden dan dient er een terugvaloptie (bouwblokplafond in verwevingsgebieden maximaal 1,5 ha) in werking te treden.
1.4 Extensiveringsgebieden
Het areaal van de extensiveringsgebieden is aanmerkelijk verkleind t.o.v eerdere versies van het Reconstructieplan (o.m. Visie op hoofdlijnen). Aanvankelijk lagen 600 bedrijven in extensiveringgebieden. Thans 300. Ook zijn de beperkingen inmiddels aanmerkelijk versoepeld. Aanvankelijk krimp, nu handhaving bouwblok.
Op basis van een verkennend onderzoek wordt ingeschat dat van de 300 locaties de helft, dus 150 locaties, reeds gestopt is. Van de overige 150 wordt verwacht dat er ca. 100 in de looptijd van het Recoplan zullen stoppen. De overige 50 zijn toekomstgericht en komen voor verplaatsing in aanmerking.
Aangezien als gevolg van de te verwachten versoepeling van de WAV(zie eerder geciteerde brief VROM) aanmerkelijk minder bedrijven geconfronteerd zullen worden met een gecorrigeerd emissieplafond is de verwachting gerechtvaardigd dat veel minder dan 100 locaties zullen ophouden te bestaan. Deze bedrijven kunnen de latente uitbreidingsruimte binnen hun bouwblok immers volledig benutten. Dit zou voor wat betreft de zonering van de intensieve veehouderij de doodsteek voor de Limburgse reconstructie betekenen.
V o o r s t e l
Areaal extensiveringsgebieden m.n. rondom gevoelige natuurgebieden (Vogel – en Habitatrichtlijngebieden) vergroten (minimaal zones van 500 m) alsmede het waterbergend deel van het winterbed van de Maas toevoegen. Het POL zet hier immers in op uitplaatsing /sanering van met name niet–grondgebonden landbouw. Deze uitbreiding van het extensiveringsgebied zou gecombineerd dienen te worden met het stellen van een maximum aan de uitbreiding binnen een bestaand bouwblok.
In Gelderland en Overijssel geldt zelfs een bouwblokbegrenzing tot op de muur, dus feitelijk geen uitbreiding.
Het moge duidelijk zijn dat wij van mening zijn dat de eerder geschetste gevolgen van landelijke beleidswijzigingen (doorgroei van bedrijven in extensiveringsgebieden) in het kader van de reconstructie gerepareerd dienen te worden.
1.5 Bouwkavel Op Maat Plus
BOM+ is een instrument waarvan de resultaten in hoge mate zullen worden bepaald door de randvoorwaarden die in POL, Reconstructie, bestemmingsplan etc. worden vastgelegd alsmede nog niet bekende procedure afspraken. De uitkomsten van BOM+ zijn daarom nog ongewis. Vooral omdat BOM+ in veel gevallen zal worden toegepast (uitbreiding binnen bestaand bouwblok extensiveringsgebieden, uitbreiding bouwblok verwevingsgebieden, nieuwvestiging in LOG’s etc.) is het van groot belang de resultaten te evalueren.
V o o r s t e l
Wij stellen voor de resultaten in het reconstructiegebied nauwlettend te monitoren. Daarbij gaat het vooral om de vraag of de gewenste afwaartse beweging van extensiveringsgebieden naar met name de LOG’s wordt gerealiseerd. Bij gebleken niet functioneren van BOM+ moet het mogelijk zijn om terug te vallen op hardere objectieve criteria zoals nulgroei in extensiveringsgebieden, maximale groei tot 1,5 ha in verwevingsgebieden en het maken van een harde koppeling tussen groei in de LOG’s en krimp in de extensiveringsgebieden en verwevingsgebieden.
1.6 Varkensvrije zone
In de voorgestelde varkensvrije zone komen gaten voor ter plaatse van de grens met België.
V o o r s t e l
Deze gaten alsnog dichten en nagaan of een dergelijke zone ook zou moeten gelden voor pluimveebedrijven.
2. Lucht, stank en ammoniak
Uit het MER blijkt dat de ammoniakdepositie te hoog blijft;‘Critical loads’ worden massaal overschreden. Ten opzichte van het generiek beleid worden geen extra maatregelen voorgesteld. Bovendien gaan de MER – berekeningen uit van een aantal discutabele veronderstellingen. Wat gebeurt er als bijvoorbeeld de prijs voor varkensvlees 2 Euro wordt en de dierrechten in 2005 vervallen?
V o o r s t e l
In het MER alsnog een risico – analyse (dierrechten, invoering AmvB etc.) uitwerken. Verder bepleiten wij een aanscherping van de AmvB Huisvesting alsmede de
instelling van regionale emissieplafonds gebaseerd op de natuurlijke draagkracht van de betreffende regio’s. In nauw overleg met VROM dienen de instrumenten voor genoemde plafonds ontwikkeld dan wel operationeel gemaakt te worden.
3. Landschap
Wij zijn blij dat er op korte termijn een landschapskader voor het gehele reconstructiegebied wordt opgesteld. Gesteld wordt dat dit plan zal gelden als een referentiekader: ‘geen blauwdruk maar een houvast’. Dit laatste baart ons zorgen. Zal dit plan dan niet gewoon onder in de la verdwijnen net zoals veel gemeentelijke landschapsbeleidsplannen.
V o o r s t e l
Het landschapskader dient zodanig in het verdere reconstructieproces te worden ingebed dat uiteindelijk de beoogde landschappelijke kwaliteit van het reconstructiegebied daadwerkelijk wordt gerealiseerd.
4. Watersysteemherstel
De door ons gevraagde bufferzones rondom de 14 ‘nieuwe gebieden’ zijn daadwerkelijk in het plan opgenomen. Verder is een opening geboden om op termijn via het nadrukkelijker vasthouden van water in de haarvaten daadwerkelijk het watersysteem te herstellen. Een duidelijk winstpunt is ook de opname van het uitgangspunt dat in natuurgebieden alleen retentie zal worden gerealiseerd indien de waterkwaliteit voldoende is. Overigens zijn wij van mening dat dit ook voor de SEF- beken dient te gelden.
Zorgpunten blijven nog het ontbreken van een concrete begrenzing van de bufferzones rondom de 14 ‘nieuwe gebieden’, het niet halen van de natuurdoeltypen in een aantal natuurgebieden, het veilig stellen van de RBON-ha´s ten behoeve van de prioritair verdroogde natuurgebieden en het te hoge bemestingsniveau in belangrijke intrekgebieden.
4.1 Begrenzing bufferzones 14 ‘nieuwe’ gebieden
Totdus ver heeft er geen afstemming plaatsgevonden over de omgrenzing van de bufferzones voor de aanvullende gebieden, zie kaart 7.1. Wij constateren onder meer bij de Maasduinen en de twee westelijke Peelrestanten ernstige tekortkomingen. In de Maasduinen ontbreekt een bufferzone rondom landgoed Arcen terwijl de zogenaamde ‘parelsnoer van vennen’ in de Peelrestanten onvoldoende voorzien is van bufferzones.
V o o r s t e l
Wij zijn van mening dat de omvang en begrenzing van deze nieuwe bufferzones in overleg met de natuurterreinbeheerders bijgesteld dient te worden.
4.2 Natuurdoeltypen
In een aantal belangrijke natuurgebieden (o.m. Groote Peel) worden de natuurdoeltypen volgens eerdere conceptversies van het plan niet gehaald. Dit is een direct gevolg van het feit dat de GGOR (Gewenst Grond- en Oppervlaktewater Regime) aanmerkelijk lager is dan de OGOR (Optimaal Grond- en Oppervlaktewater Regime). In de Groote Peel bedraagt dit verschil zelfs meer dan 30 cm (GGOR 7cm; OGOR 40 cm). Voorzover wij het kunnen beoordelen wordt in het voorliggende Reconstructieplan hier niet op ingegaan.
V o o r s t e l
In het plan alsnog aandacht besteden aan het hier aangestipte probleem en met name voor de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden aangeven hoe hier mee wordt omgegaan. Verder zijn wij van mening dat bij de NB – wetgebieden de negatieve effecten, die zijn opgetreden na de aanwijzing als NB – wetgebied, sowieso hersteld dienen te worden.
4.3 RBON-hectares
Van de 700 ha nieuwe RBON-ha’ s ten behoeve van de prioritair verdroogde gebieden is het geld wel geclaimd. De ha’ s zijn echter niet beleidsmatig ingevuld terwijl deze vertaling bij de herbegrenzing EHS wel concreet heeft plaatsgevonden.
V o o r s t e l
Beleidsmatige vertaling van deze RBON-ha’s in samenhang met herbegrenzing van de EHS.
4.4 Het bemestingsniveau in belangrijke intrekgebieden
Uit de evaluatie van de Meststoffenwet 2002 blijkt dat de kwaliteit van het oppervlaktewater problematisch blijft voor de gehalten fosfaat en nitraat. Door de stijgende fosfaatverzadigingsgraad van de bodem zal de uitspoeling van fosfaat toenemen, waardoor in veel regionale wateren geen herstel van de biodiversiteit kan optreden.
In het kader van de reconstructie wordt slechts een pilot rondom de Roggelse beek voorgesteld. Gelet op de aard en omvang van de problematiek vinden wij dit erg mager.
V o o r s t el
Wij stellen conform het MMA voor om zowel rondom de Roggelse- en Tungelroyse beek alsmede het Roerdal biologische landbouw te stimuleren, zodat de bemestingsniveaus aanmerkelijk naar beneden zullen gaan.
Daarnaast willen wij aandacht vragen voor zowel de inrichtings- als de beheersaspecten bij natuurontwikkeling op voormalige met fosfaat verzadigde landbouwgronden.
5. Kosten en prioritering
De totale kosten van het plan worden geraamd op ca. één miljard Euro. Blijkens de brief van Minister Veerman d.d. 160903 wil het Rijk de komende vier jaar 700 miljoen Euro aan EHS (2/3) en Reconstructie (1/3) bijdragen. Voor Limburg betekent dit grosso modo 1/12*2/3*700 + 1/5*1/3*700 = 86 miljoen Euro. In deze tijd van bezuinigen zijn wij blij dat deze gelden voor deze doelen overeind zijn gebleven.
Het plan wil vooral gestapelde doelen realiseren. Dit uitgangspunt zal in de praktijk vaak conflicteren met de wens uitvoerbare projecten aan te pakken. Bovendien is het realiseren van gestapelde doelen (hooghangend fruit), waarin bijvoorbeeld een bedrijfsverplaatsing is verdisconteerd, in combinatie met de zwakke IV – zonering (zie terug) gelijk aan dweilen met de kraan open.
V o o r s t e l
Gestapelde doelen alleen als uitgangspunt nemen als daadwerkelijk duurzaamheid, ook op de lange termijn, in het verschiet ligt. In het geval dat hooghangend fruit niet
haalbaar is dan moet het oogsten van het laaghangend fruit, bijvoorbeeld herstel van vennen, ook tot de mogelijkheid behoren.
6. Organisatie van het proces
Het reconstructieproces is volgens ons tot dusver niet vlekkeloos verlopen. Opmerkingen die door de vertegenwoordigers van de Milieufederatie en de terreinbeheerders in vergaderingen van de Reconstructiecommissie zijn ingebracht zijn niet of niet passend behandeld. Ook bleek er onduidelijkheid over de rol van de Reconstructiecommissie. Is het een pure adviescommissie of een landinrichtingscommissie? Een en ander heeft geleid tot misverstanden, onnodige ruis en aantasting van het draagvlak.
V o o r s t e l
Wij zijn van mening dat vooral gelet op de verdere voortgang van de uitvoering en de daarmee samenhangende instelling van Gebiedscommissies het van groot belang is helderheid te verschaffen in de rollen, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van Gedeputeerde Staten, de Reconstructiecommissie en de Gebiedscommissies alvorens verder te gaan met het proces. Dit om in de toekomst eerder genoemde problemen te voorkomen.
Hoogachtend,
Stichting Milieufederatie Limburg
Ir. H.K. Vijverberg – directeur
Mede namens:
Stichting Limburgs Landschap, Vereniging Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer Regio Limburg- Oost- Brabant