Visie Toekomst Intensieve Veehouderij

14 oktober 2003

Visie Toekomst Intensieve Veehouderij

Milieufederaties leveren een inhoudelijke bijdrage aan debat dat door minister Veerman wordt georganiseerd

De Gelderse, Limburgse, Overijsselse, Noord-Brabantse en Utrechtse Milieufederatie geven in deze notitie hun visie op de toekomst van de intensieve veehouderij. Hiermee willen deze vijf Milieufederaties een inhoudelijke bijdrage leveren aan het debat dat door minister Veerman dit najaar wordt georganiseerd.

De Milieufederaties herkennen het door de minister, in de brief (DL.2003/2017) van 20 juni jl., geschetste beeld van de problematiek van de intensieve veehouderij. In deze notitie wordt hun visie beschreven, aan de hand van de door de minister in zijn brief genoemde dilemma’s.

1. Maatschappelijke belangen of bedrijfs/sectorbelangen

De Milieufederaties vinden het gewenst eerst duidelijk onderscheid te maken tussen grondgebonden- en intensieve veehouderij. Grondgebonden landbouw (het merendeel van de huidige melkveehouderij in Nederland, maar ook de biologische varkens- en pluimveehouderij) heeft naast een producerende rol ook een belangrijke maatschappelijke rol als landschapsbeheerder. De intensieve veehouderij (gangbare kippen-, varkens- en kalverhouderij, maar ook de niet-grondgebonden melkveehouderij) heeft deze maatschappelijke rol niet maar produceert -binnen de geldende nationale en Europese regelgeving- vooral voor de wereldmarkt.

Recente dierziektenuitbraken hebben duidelijk gemaakt dat de huidige aanpak, waarbij de bewegingsvrijheid van burgers wordt ingeperkt, hobbymatig gehouden dieren massaal worden geruimd en grote economische schade wordt toegebracht aan andere sectoren m.n. de recreatie, maatschappelijk niet meer aanvaardbaar is. Dit vereist dus een ander beleid. De intensieve veehouderij kan haar ‘license to produce’ behouden wanneer zij op natuur-, milieu- en diervriendelijke wijze, gezonde en veilige levensmiddelen voortbrengt èn wanneer zij de productie zó weet te organiseren dat er -ook bij nieuwe dierziektecrises- geen overlast voor anderen ontstaat.

2. Wie betaalt de rekening: de samenleving of de bedrijven?

De Milieufederaties zijn van mening dat alle kosten (voor bestrijding van dierziekten, voor controle op voedselkwaliteit en voor de naleving van regels) geleidelijk aan bij de intensieve veehouderij sector neergelegd moeten worden. Gedurende een periode van 5 tot 10 jaar kan jaarlijks het overheidspercentage in de kosten voor bijvoorbeeld dierziektenbestrijding met x % afnemen tot uiteindelijk y% (de hoogte van y is onder meer afhankelijk van het al dan niet voortzetten van het non-vaccinatiebeleid). De sector kan een verzekering in het leven roepen om de risico’s (gedeeltelijk) af te dekken. Naarmate individuele bedrijven zich beter wapenen tegen mogelijke dierziektes (bijvoorbeeld door gesloten bedrijfssystemen e.d.) kan de premie lager uitvallen.

3. Dieren buiten of in de stal?

Dieren buiten laten lopen zoals gebeurt in de grondgebonden melkveehouderij en de biologische varkens- en kippenhouderij, vinden de Milieufederaties zeer gewenst. In verband met de grote effecten van de dierziektenbestrijding voor de maatschappij moet er op termijn een duidelijke ruimtelijke scheiding komen tussen de intensieve veehouderij en de grondgebonden veehouderij. De reconstructie biedt hiervoor kansen, helaas tot op heden nog onvoldoende benut. Wanneer vastgelegd wordt dat intensieve veehouderijbedrijven, in overeenstemming met het afschrijvingsritme van hun stallen, nieuwe stallen alleen mogen plaatsen in een beperkt aantal kleine landbouwontwikkelingsgebieden, dan kan na afloop van de reconstructie (in 2015) 50% van de intensieve veehouderijstallen in deze gebieden gevestigd zijn. Mogelijk zelfs 80 à 90% van de stallen in 2020. Om de kans op verspreiding van dierziekten naar c.q. tussen de landbouwontwikkelingsgebieden te nog verder te verkleinen, wordt het dan bespreekbaar om deze landbouwontwikkelingsgebieden (deels intern) te bufferen met ruime varkens- en kippenvrije zones (vergelijkbaar met het ID-DLO in de Flevopolder). Hobbymatig varkens of kippen houden kan in deze zones verboden worden. Ook wilde zwijnen en herten moeten uit deze zones geweerd worden. Concentratie van de intensieve veehouderij in de landbouwontwikkelingsgebieden heeft ook een positief effect op natuur, milieu, recreatie en wonen in het landelijk gebied. De landbouwontwikkelingsgebieden zijn namelijk zo gesitueerd dat (grens)conflicten met natuur, recreatie, wonen zo veel mogelijk wordt voorkomen. In deze landbouwontwikkelingsgebieden kunnen intensieve veehouderijbedrijven, door de afwezigheid van conflicten met andere sectoren, zich dan ook toekomstgericht ontwikkelen. In de verwevings- èn in de extensiveringsgebieden worden dan naast grondgebonden melkvee nog slechts, biologische varkens- en kippen gehouden. Onze verwachting is namelijk dat voor de meeste intensieve veehouderijbedrijven in deze gebieden de verzekeringspremie op termijn te hoog wordt. In geval van een dierziekte-epidemie moeten de kosten hiervan voor de grondgebonden melkveehouderijen en biologische veehouderijbedrijven, grotendeels door de samenleving gedragen worden (vanwege de maatschappelijke functie die grondgebonden bedrijven in het landelijk gebied hebben, en vanwege de maatschappelijke wenselijkheid om koeien in de wei te houden, en varkens en kippen te laten scharrelen). De maatschappelijke kosten hiervan zullen overigens relatief gering zijn vanwege het beperktere aantal dieren in vergelijking met de intensieve veehouderij. Daarnaast dient geregeld te worden dat bij uitbraken het vlees van geruimde maar gezonde dieren wél op de binnenlandse markt kan worden afgezet. Dit dient ondersteund te worden door een goede consumentenvoorlichting.

4 . Overheidsingrijpen of vrije markt?

De groei van duurzame landbouw moet primair samenhangen met de consumentenvraag naar deze producten. Beter dan subsidies aan de producentenkant werkt daarom een consumentenheffing op in Nederland geconsumeerd gangbaar vlees en/of een tijdelijke subsidie om biologisch vlees goedkoper te maken. Wanneer geleidelijk aan het prijsverschil minder wordt, zal de consument vaker het biologische product kopen. Veehouders kunnen dan hun eigen keuze maken tussen duurzaam produceren voor de ‘bewuste’ consument of produceren voor de binnenlandse en vooral buitenlandse consumenten die alleen naar de prijs per kg kijken. De overheid, de sector en de maatschappelijke organisaties moeten wel de consument blijven informeren dat wanneer zij duurzame landbouw belangrijk vinden, zij door biologische en andere duurzame producten te kopen, agrariërs in staat stellen om te schakelen naar duurzame landbouw.

5. Nationale eisen stellen in een internationale markt?

Wanneer er daadwerkelijk voor gekozen wordt alle kosten bij de sector neer te leggen, valt er wat voor te zeggen om op het vlak van nationale eisen niet teveel voor de Europese muziek uit te lopen. Vanzelfsprekend moeten de Europese richtlijnen dan wel tijdig en correct in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd worden.

6. Algemene grove regels of rekening houden met iedereen?

De vereenvoudiging van regelgeving moet doorzetten. Voorwaarde is wel dat dit milieu- en welzijnsregels niet afgezwakt worden en dat er een adequaat systeem van controle en handhaving komt. Wanneer de sector fijnmaziger regels wil, kan zij dit via een apart systeem van certificering regelen. Wanneer er algemene grove regels ingevoerd worden, moet in ieder geval wel rekening gehouden worden met de bijzondere positie van de grondgebonden melkveehouderij en van de biologische veehouderij. Om uitbraak en verspreiding van dierziektes tegen te gaan, zijn nu veel regels opgesteld die wellicht zinvol zijn voor de intensieve veehouderij, maar die niet zinvol zijn voor de (biologische) veehouderij waar de dieren buiten lopen.

7. Vertrouwen is nodig, maar niet voldoende aanwezig

Vertrouwen begint met respect voor elkaar. Terecht wijst de minister er in zijn brief op dat in het verleden iedereen profiteerde van de ontwikkelingen in de intensieve veehouderij. Gestimuleerd door overheid, banken, onderwijs, voorlichting en onderzoek, hebben ondernemers hun bedrijven opgebouwd. Nu de maatschappij steeds meer de negatieve aspecten van de intensieve veehouderij gaat belichten, moeten we gezamenlijk meewerken aan nieuw perspectief voor deze ondernemers. Er moet duidelijkheid komen over de spelregels voor de intensieve veehouderij op langere termijn, rekening houdend met de individuele posities van de ondernemers van nu. Een visie moet daarom groots zijn en uitdagend, de stappen erheen geleidelijk, behoedzaam, maar ook concreet en afrekenbaar.

Meer informatie: www.minlnv.nl/debat/

Tags: